

Ron's zielenroerselen
Proloog - HET EINDE VAN DE LANGE VLUCHT
Hij voelde de verandering in de lucht, dook over het lage, stenen muurtje naast het pad en baande zich een weg door de struiken. Zijn versleten leren jas hinderde hem in zijn bewegingen en de doornen schramden zijn handen en gezicht. Hij vond een plaats onder een dicht bebladerde struik en maakte zich zo klein mogelijk. De aarde was nat en hij voelde stenen en wortels door zijn kleding heen steken. Het warme bloed liep langs zijn voorhoofd in één van zijn ogen en in zijn mond, maar hij verroerde zich niet. Met ingehouden adem wachtte hij op wat komen ging. Zijn hart ging zo tekeer in zijn borstkas, dat hij bang was dat zijn hartslag hem zou verraden. Hij sloot zijn ogen en probeerde zich te ontspannen. Even later trok de werveling over hem heen. Hij zuchtte. Het was hem weer gelukt uit het zicht te blijven.
Al bijna dertien jaar was hij voor hen op de vlucht. Steeds opnieuw moest hij van woonplaats wisselen. Maar telkens wisten ze hem te vinden. Het was van het grootste belang dat hij uit hun klauwen bleef. Ze mochten hem niet te pakken krijgen. Niet nu het bijna tijd was. Het vluchten werd een tweede natuur. De laatste keer had hij geen tijd gehad om zijn weinige bagage mee te nemen. Het noodzakelijkst zat in de een van de vele zakken van de lange jas. En nu was het zover.
Het was bijna dertien jaar geleden dat hij bij bewustzijn kwam op de bodem van een kloof. Het lukte hem met moeite uit het autowrak te klimmen. Hij had er geen benul van hoe hij er terecht was gekomen. Hij had maar één herinnering; die ene datum. Op die datum moest hij zorgen dat het pakketje werd afgeleverd. En ook toen moest hij vluchten.
In de maanden die volgden, keerde langzaam maar zeker zijn geheugen terug. Zijn naam, zijn taak, zijn verdriet, de herinnering aan haar overlijden. Een ongeluk, had men gezegd. Ongeluk? Een laffe aanslag. Heel geraffineerd uitgevoerd. Niemand zou iets vermoeden. Men zou het triest vinden. Zaak gesloten. De dag erna was hij gevlucht, maar ze hadden hem te pakken gekregen. Het was een geluk dat ze niet direct onderzochten of hij de val had overleefd. Maar daarna bleven ze op hem jagen. Dertien lange jaren.
Als het hem lukte het pakketje op tijd af te leveren, zouden ze een tijd machteloos zijn en hem waarschijnlijk met rust laten. Waarschijnlijk.
Hij wachtte onder de struik tot het licht afnam, stond voorzichtig op en snoof de avondlucht diep in. Het was veilig. Hij kon weer op weg. Nog twintig mijl tot het dorp waar hij moest zijn. Bij dageraad zou hij het kunnen bereiken. De datum was juist; zeven juli. Alleen nog de winkel vinden. Hoe was de naam ook alweer? Hij herinnerde het zich weer, “Mysterious Merchandise”, vreemde naam voor een Tijdzone.
Hij zette zijn kraag op en stapte stevig door de Ierse nacht.
​
​
Hoofdstuk 1 - POST
De zomerzon scheen warm op de grote stad. Het asfalt glom en de lucht trilde boven de motorkappen van de traag tuffende auto’s. Door de hitte had niemand zin om zich te haasten. Zelfs de altijd actieve spreeuwen hielden zich rustig op de takken van schaduwrijke bomen. In de supermarkten waren de frisdranken en waterijsjes zo goed als uitverkocht en de enige plaats waar actief bewogen werd, was het zwembad.
In het grote, oude schoolgebouw aan de Breitnerstraat klonk de bel. Het laatste lesuur was voorbij. De deuren in de lange betegelde gangen zwaaiden open en de honderden leerlingen stroomden de gangen op.
‘Het slaat echt helemaal nergens op,’ mopperde Suzan tegen haar beste vriendin Elize, terwijl ze de marmeren trap van de eerste verdieping naar de begane grond afdaalden. ‘Wie laat er nou een week voor de vakantie nog zo’n grote toets maken? Die kerel is gek.’
Elize knikte instemmend en hield voor Suzan de buitendeur open. Met haar 1,52m was ze een stuk kleiner dan Suzan en door haar lange roodbruine haar, wat in een dikke bos tot halverwege haar rug hing, leek ze nog tengerder dan ze al was. Ze slingerde de veel te zware tas over haar schouder en liep de zes treden af naar de straat. Het protesteren had geen nut gehad. Met de hele klas hadden ze geprobeerd mijnheer Reiger over te halen de toets niet door te laten gaan, maar hij was onvermurwbaar. En dat terwijl iedereen wist dat de rapporten al geschreven klaar lagen in de docentenkamer. Degenen die het jaar over zouden moeten doen hadden al bericht gekregen. Van hun klas was dat gelukkig niemand. Het was een gezellige en hechte groep. Al vanaf het begin van het schooljaar, toen ze allemaal nieuw waren. Op één jongen na; Dirk-Jan. Hij was blijven zitten, maar paste er prima bij.
‘Nou ja, we zien wel. Wat moet, dat moet,’ zei Suzan. Ze haalde haar fiets van het slot en bond haar tas achterop.
‘Tot morgen Elize, op je verjaardag,’
Elize groette Suzan en keek haar na tot ze, zwaaiend, een hoek omsloeg.
‘Een toets op vrijdag, en dan nog op mijn verjaardag ook.’ Ze stak de drukke winkelstraat over en liep naar de bushalte.
‘Ook dat nog,’ bromde ze toen ze op het dienstrooster keek. ‘Net weg, kan ik weer twintig minuten wachten.’
Ze liet zich verveeld op een bankje zakken en pakte het natuurkunde boek uit haar tas. Terwijl ze door de hoofdstukken bladerde die ze zou moeten beheersen, kwam de bus eraan. Het gevaarte kwam met piepende remmen tot stilstand in een wolk van dieseldamp. De deuren openden zich sissend en Elize beklom, met haar abonnement tussen haar tanden geklemd, de treden naar boven. Ze herkende de chauffeur aan zijn rode baard en blonde haar.
‘U bent acht minuten te vroeg,’ zei ze, nadat zij het abonnement uit haar mond had gehaald.
‘Nee hoor, ik ben twaalf minuten te laat,’ was het antwoord.
‘Vreemd ongeluk op het kruispunt van de Oude Bosweg en de Slotlaan. Twee politiewagens en een ambulance. Je weet net hoe dat gaat. Ik kon niet door. Gelukkig is het niet zo druk, anders had je moeten blijven staan met die zware tas van je.’
Ze stopte het abonnement terug in haar portemonnee zonder dat de chauffeur het had bekeken. Hij kende haar onderhand wel. Op de een of andere manier had hij haast altijd dienst als zij naar huis ging. ’s Morgens had ze ook vaak dezelfde chauffeur. Dat was een reus van een man met een dikke bos zwart haar tot op zijn schouders.
Ze zocht een plekje vlak bij de uitgang en ging naar buiten zitten kijken. Nu de zomer net goed op gang begon te komen, droegen de meeste mensen weer fleurige kleuren.
‘Morgen ben ik jarig,’ dacht Elize. ‘Hoe is het mogelijk, op vrijdag de dertiende word ik dertien.’ Ze gniffelde bij de gedachte aan de reactie van Suzan.
‘Op vrijdag de dertiende dertien? Dat brengt hartstikke ongeluk. Dat moet je niet vieren, hoor. Zoiets is vragen om ellende.’
Suzan kon zo lekker overdrijven. Ze was zeker van plan om haar verjaardag wel te vieren. De eerste zaterdag van de vakantie; een groot tuinfeest. De voorbereidingen werden al getroffen.
Na een klein kwartiertje rijden stopte de chauffeur bij de halte waar Elize eruit moest.
‘Hier moet jij er toch uit?’ klonk de stem van de chauffeur door de intercom. ‘Of was je van plan om nog een paar haltes te blijven zitten vandaag?’
Snel stond ze op en hees haar tas over haar schouders.
‘Sorry, ik was vergeten op het knopje te drukken. Bedankt,’ antwoordde Elize. Snel stapte ze door de geopende deur. Toen de bus wegreed, zag ze de chauffeur zijn hand opsteken. Ze zwaaide terug en stak de straat over, samen met een zwarte kat die, al zolang als ze zich herinnerde, door de buurt zwierf. Ze noemde hem Ozzie. De eerste straat links, de Verdreef nummer 33, was waar ze woonde. Het statige pand had een tuin rondom en stond in de schaduw van een aantal kastanjebomen. Een laag, bakstenen muurtje omzoomde de tuin aan de voor- en zijkanten. Vanaf een keurig groengeverfd houten hekje liep een licht kronkelend tuinpad naar de voordeur. Ze stak haar sleutel in het slot, opende de zware deur en stapte naar binnen. De zoete geur van versgebakken taart kwam haar tegemoet.
‘Lekker! Appeltaart,’ dacht ze terwijl ze haar tas onder de kapstok plantte.
‘Jo, ik ben thuis,’ riep ze de gang in.
Een vrouw van rond de vijftig kwam uit de keuken gesloft. Ze droeg een schort en had een ovenhandschoen aan haar rechterhand. Ze blies een pluk haar omhoog.
‘Hoe was het op school?’ vroeg ze.
‘Gaat wel. Wat eten we?’
‘Niet zo snel. Je gaat me eerst even helpen met de taarten. Ze zijn voor morgen en voor volgende week zaterdag. Als ze afgekoeld zijn, kunnen ze de vriezer in.’ Jo slofte terug naar de keuken. Elize glimlachte. Zolang ze in dit huis woonde, en dat was al bijna tien jaar, liep Jo al te sloffen. Van voor die tijd kon Elize zich eigenlijk niets meer herinneren. Van Jo wist ze dat ze in een kindertehuis was gebracht. Haar moeder was vlak na haar geboorte overleden. Over haar vader was nooit gesproken, maar daar had ze zich eigenlijk nooit over verbaasd. Ze woonde nu bij Jo en Bas, twee lieve mensen die de leiding hadden over een groep kinderen zonder ouders. Behalve Elize woonden er nog vier andere kinderen in dit huis; een tweeling van zeven, Tom en Gerda, Dennis van tien en David. David zou volgend jaar, als hij achttien wordt, verhuizen naar een eigen kamer. Dat moest nou eenmaal, begeleid kamerwonen wordt dat genoemd.
‘Kom je nog,’ riep Jo vanuit de keuken, ‘de kleintjes komen straks ook uit school en dan wil ik klaar zijn met die taarten.’
‘Ja ja, maar wat eten we nou vanavond?’
‘Gebakken aardappeltjes met sla en kip, lekker en makkelijk.’
Elize zette een ketel water op voor thee en grabbelde een krakeling uit een trommel. Daarna begon ze met het schillen van de appels die al op het aanrecht klaar lagen. Met twee handen vol appelschillen liep ze de tuin in. Helemaal achterin, tegen de zijmuur van de gemetselde schuur, stond een enorm konijnenhok. Op het geluid van Elize’s voetstappen op het tuinpad staken drie nieuwsgierige snuitjes door de tralies.
‘Hallo meisjes,’ zei Elize, terwijl zij de hokken opende, ‘kijk eens wat een lekkers ik bij me heb.’
‘Er is post voor je,’ zei Jo terwijl ze een taart in de oven schoof.
‘Post? Voor mij?’
‘Twee enveloppen en een pakje. Je bent morgen jarig, weet je nog?’
Elize rende de kamer in, naar het kastje waar de post altijd neergelegd werd. Ze griste de enveloppen en het pakketje van het kastje en sprong in de bank. De enveloppen legde ze opzij. Ze bekeek het pakje. Het was niet groter dan twee opgestapelde cassettebandjes. Het papier was donkerrood en dik. Met trillende vingers scheurde ze het open. Er kwam een rechthoekig, met zwart leer bekleed, doosje tevoorschijn. Het zag er oud en enigszins versleten uit. Er zaten koperen hoekjes aan, een koperen overslag en een koperen scharnier. Bovenop was een reliëf gedrukt. Elize herkende drie in elkaar gedraaide cirkels en een heleboel stipjes. Voorzichtig opende ze het deksel. Er lag een bundeltje van paars fluweel. Ze vouwde het open. Haar mond viel open van verbazing.
‘Jo...kom eens kijken.’
Haar handen afdrogend kwam Jo de kamer binnen.
‘Wat heb je daar? Is dat het pakje? Van wie is het?’
Elize kon geen woord uitbrengen. Met open mond keek ze naar de inhoud van het pakje. Jo boog zich over haar heen.
‘Allemachtig! Wat mooi,’ bracht Jo er haast fluisterend uit.
Op het paarse fluweel in Elize’s handen lag een zilveren ketting met een heel bijzonder gevormde hanger die onvoorstelbaar glansde. Het zag eruit als drie boombladen, een grote en twee kleintjes, die met de steeltjes in elkaar gevlochten waren. In het midden zat een heldere edelsteen gevat. Het zonlicht werd in kleuren gebroken door de vele facetten. Toen Elize hem uit het doosje tilde, viel er een klein kartonnen kaartje op de grond.
“Elize, draag dit sieraad altijd, met trots en respect.” stond er in sierlijke letters op geschreven. Het was ondertekend met dezelfde drie in elkaar gedraaide cirkels als die op het deksel stonden.
‘Er staat geen afzender op.’
‘Is er aan de verpakking ook niets te zien?’ vroeg Jo.
Elize bekeek het donkerrode papier. Behalve een etiket met haar naam en adres was er niets te zien. Zelfs geen postzegel.
‘Vind je dat nou niet vreemd, Jo? Wat moet ik er nou mee?’
‘Lekker gaan dragen. Het is een cadeau voor jou. Je naam staat op het pakje en op het kaartje.’
‘Maar ik begrijp niet waarom er geen afzender op staat.’
‘Misschien heb je wel een geheime aanbidder,’ antwoordde Jo en grinnikend liep ze terug naar de keuken.
Ze aten in de tuin. Het smaakte heerlijk, Van Bas kreeg ze er een klein glaasje zoete witte wijn bij, sterk verdund met mineraalwater. Het was lekker koel en ze werd er vrolijk van.
Rond half tien ging Elize naar haar kamer op de eerste verdieping. Haar huiswerk was af en ze was moe.
Boven opende ze het oude doosje, het verjaardagscadeau van een onbekende. Elize bekeek het sieraad in haar hand. Het was behoorlijk zwaar.
‘Drie bladeren en drie cirkels,’ mompelde ze. Even voelde het sierraad warm aan. Ze liep ermee naar de badkamer en voor de spiegel deed zij het om haar hals. Ze opende de bovenste twee knoopjes van haar blouse, zodat de hanger zichtbaar was. Het stond heel mooi. De steen schitterde in alle kleuren van de regenboog. Eenmaal rond haar hals leek de hanger geen gewicht meer te hebben. Weer voelde zij even warmte op haar huid.
Twee woorden drongen zich aan haar op. ‘Quinta essencia,’ fluisterde ze. Op dat moment straalde de steen met een verblindend licht. Elize sloeg haar handen voor haar ogen en wankelde geschrokken achteruit. Het licht werd feller en vormde een bol rond haar tot zij helemaal ingesloten was als in een grote zeepbel. De badkamer rond haar was een donker gat. Zij voelde een stroom van energie door haar lichaam spoelen. Haar voeten kwamen los van de grond en ze zweefde veertig centimeter omhoog. Ze voelde haar armen en benen spreiden en haar hoofd viel naar achteren. Langzaam begon haar lichaam naar achteren te draaien, tot ze een volledige cirkel had gemaakt. Toen ze weer rechtop hing, ontspande haar ledematen zich. Door de bol van licht zag ze zichzelf in de spiegel. Haar verbazing won het van haar angst. Met grote ogen keek ze naar haar voeten. Slechts met veel inspanning kon zij onder zich de vloer onderscheiden.
‘Wat gebeurt er?’ dacht ze. ‘Ik wil staan.’
Op dat moment nam het licht af en zakte ze terug naar de badkamervloer. De steen lichtte nog een keer op, met een felle violette flits. Daarna was het licht in de badkamer weer normaal.
Verdwaasd greep Elize met twee handen naar de hanger. In haar hoofd klonk een stem; ‘Ik ben van jou, altijd al geweest, sinds wij uit het westen zijn gekomen,’
Ze schudde krachtig haar hoofd.
‘Wat is er met me aan de hand? Wat is er met die hanger aan de hand? Ik had dat tweede glaasje wijn niet moeten drinken.’
Voorzichtig legde ze de ketting weer in het doosje en toen ze in bed stapte, viel haar oog op het kaartje; “Elize, draag dit sieraad altijd, met trots en respect.”
Ze knipte het lampje op haar nachtkastje uit en draaide zich op haar zij.
​
​
Hoofdstuk 2 - JARIG
Die nacht kon Elize moeilijk in slaap komen. Het doosje met de ketting stond op haar nachtkastje. Ze keek naar de schitterende hanger. Zelfs in het donker leek de steen te stralen. Wie had haar dit gegeven? Hoe kon het dat ze ging zweven? Wat had ze eigenlijk gezegd toen ze in de spiegel keek? Bestond magie echt, of had ze zich alles maar verbeeld? Waarom stond er op het briefje dat ze het sierraad altijd moest dragen? Betekende dat een waarschuwing? Voor wat dan? Heel veel vragen en geen antwoorden. Moe van het piekeren viel zij uiteindelijk in een droomloze slaap.
Nog voordat haar wekker afliep werd ze gewekt door het gezang van haar huisgenoten. De kleintjes brulden om het hardst ‘hieperdepiep hoera’. Ieder had een leuk cadeautje voor haar; Tom en Gerda hadden een mooie tekening gemaakt, Dennis had een schoolagenda voor het volgende schooljaar gekocht en van David kreeg zij een flesje Eau de Toilette. Jo bracht haar favoriete ontbijtje van beschuitjes met aardbeien en een geroosterde boterham met smeerkaas. Telkens keek Elize even snel naar de ketting op haar nachtkastje. Ze had het niet gedroomd, hij lag er echt. Nadat ze zich gedoucht en aangekleed had, pakte ze het doosje en liep ermee naar de badkamer. Voor de spiegel deed ze de ketting om. Het zilver verloor zijn gewicht en voelde warm aan op haar huid. De steen schitterde.
‘Van mij,’ dacht Elize, ‘helemaal en alleen van mij.’
Toen de bus bij de halte stopte, herkende ze de chauffeur met het zwarte haar.
‘Goeie morgen en gefeliciteerd met je verjaardag,’ zei hij, terwijl Elize instapte.
‘Dank u,’ antwoordde zij, zonder dat ze eigenlijk in de gaten had dat de chauffeur haar verjaardag wist.
Ze kwam die vrijdag zonder problemen door. Zelfs de natuurkundetoets deed haar niets. Ze werd door al haar klasgenoten gefeliciteerd. Suzan was diep onder de indruk van haar ketting en stak haar bewondering voor het glanzende sieraad niet onder stoelen of banken. Elize zweeg over de gebeurtenis in de badkamer van de vorige avond. In de pauze spraken ze over het komende verjaardagsfeest.
‘Ik heb er zin in, weet je, lekker feesten, Een mooi begin van de vakantie. Wij gaan drie weken naar Oostenrijk en Italië. Gaan jullie nog wat speciaals doen?’
‘Een paar uitjes met z’n allen, pretpark, strand. Dat is altijd wel gezellig.’ antwoordde Elize.
Suzan bedacht zich te laat, dat dure vakanties naar het buitenland er voor Elize en haar huisgenoten niet inzaten.
Op weg naar huis besloot Elize een paar haltes eerder uit te stappen; het was mooi weer en ze had wel zin in een wandelingetje. Dan kon ze op haar gemak winkels kijken op de gezellige Nieuwe Buytenweg.
Ze slenterde een kledingwinkel in waar een assortiment zomerhoedjes op een standaard stond. Ze paste er een paar en bekeek zich giechelend in een spiegel. Haar blik viel op de zilveren hanger.
‘Wat is hij mooi,’ dacht ze en even voelde ze een warme tinteling waar de hanger op haar huid rustte. Haar vingers gleden voorzichtig over de blaadjes tot aan de fonkelende steen, alsof ze bang was zich te branden.
‘Dat moet ik me verbeeld hebben,’ mompelde Elize en dromerig staarde ze naar het sieraad in de spiegel.
‘Kan ik je ergens mee van dienst zijn, jongedame?’ De stem van de verkoopster klonk schel in haar oren en verschrikt keek ze op.
‘Eh, nee, ik kijk wat rond,’ antwoordde ze. Snel zette ze het hoedje terug op de standaard, draaide zich om en liep de winkel uit. Ze zag niet dat de verkoopster achter haar mopperend de standaard opnieuw schikte.
Even verderop werd Elize verleid door de geuren die haar uit de geopende deur van een banketbakkerij tegemoet kwamen. Even aarzelde ze, heel even maar. Nog geen minuut later stapte ze, kauwend op een gevulde koek, met een zakje met zeven amandelbroodjes in haar tas weer naar buiten.
Nadat Elize de straat was overgestoken werd haar aandacht getrokken door een kleine, donkere etalage. “1001 Wonderlijke Waren” stond er met sierlijke kalkletters op de ruit. De gevel leunde wat voorover en zag er oud uit. Ingeklemd tussen een grote moderne drogisterij en het strakke pand van een winkel in huishoudelijke artikelen, leek het winkeltje hopeloos verdwaald in de tijd.
‘1001 Wonderlijke Waren,’ dacht Elize, ‘wat moet ik me daar bij voorstellen?’ Ze bleef staan voor de etalage en keek naar binnen. Achter het glas lagen artikelen van uiteenlopende aard uitgestald en opgestapeld. Een doos wegwerpscheermesjes, kleurkrijtjes, badmintonshuttles, fotolijstjes, een stapel rode emmers, bloemenvazen, waarvan er één gevuld was met kaneelstokken, borduurgaren in verschillende kleuren, sleutelhangers met kleine klompjes, een karton met nagelknippertjes, schetsboeken, trektouwtjes, een bundel handdoeken, doosjes met naalden. Elize keek haar ogen uit en net toen haar blik viel op een stapeltje vergeelde kranten klonken er sirenes. Een politiewagen kwam de hoek van een straat omgescheurd, gevolgd door een ambulance en nog een politiewagen. De blauwe zwaailichten weerspiegelden in de ruiten. Elize keek de wagens na.
Achter haar ging de winkeldeur open met een bescheiden belletje.
‘Ja, ja, het is begonnen. Da’s wel duidelijk, alles wijst erop. En dat was nog niet de laatste, ben ik bang.’
Elize draaide zich om en keek in de blauwe ogen van een oude man. Hij was vrij klein en mollig, had een rond gezicht en dun spierwit haar tot op het boord van zijn overhemd. Zijn duimen staken achter de bretels die zijn slobberige bruine broek ophielden.
Omdat hij zag dat Elize hem vragend aankeek, veranderde zijn blik van somber naar vriendelijk.
‘Let maar niet op mij, meisje,’ zei hij glimlachend, ‘ik word altijd zo triest van ziekenwagens.’
Elize knikte begrijpend.
‘En dat was al de tw...’ Plots stopte hij. Zijn blik was gericht op Elize’s hals. Het leek haar alsof hij een blos op zijn wangen kreeg.
‘Het, het sieraad,’ kwam er stotterend uit. ‘Dan..., jij..., het sieraad. Kom.’ Hij keek snel links en rechts de straat in, alsof hij bang was dat iemand hem gehoord had. Met de deurknop nog in zijn hand wenkte hij Elize naar binnen. Te verbaasd om iets anders te doen, volgde ze de oude man. Hij keek nog eens snel naar buiten en sloot de deur. Het was schemerig in het winkeltje, waar maar één simpel lampje brandde, en het rook er naar zeeppoeder en potloden.
‘Dus toch! Ik had gelijk, helaas,’ zei hij terwijl hij met een hand door zijn haar streek en naar de hanger bleef kijken.
‘Hoe heet je?’
‘Elize.’
‘Wel Elize, het is echt begonnen.’ Hij draaide een rondje. ‘En nu?’
‘En nu?’ antwoordde Elize. ‘Hoezo en nu? Ik snap echt niet waar u het over heeft.’
De man keek geschrokken.
‘Je snapt niet waar ik het over heb? Maar het sieraad?’
‘Dat heb ik gekregen voor mijn verjaardag. Het kwam gisteren met de post.’
‘In een oud, met leer overtrokken kistje, nietwaar?’
‘Inderdaad. En er zat een kaartje bij met mijn naam erop en...’
‘Draag dit sieraad altijd, met trots en respect,’ maakte de man haar zin af.
‘Hoe weet u dat?’
‘Wat zag je op het deksel?’ vroeg de man, haar vraag negerend.
‘Maar...?’
‘Het deksel,’ herhaalde hij. Zijn stem klonk rustig maar bijna dwingend.
‘Drie cirkels en een heleboel puntjes,’ antwoordde Elize verbluft.
‘En hoeveel jaar ben je geworden? Je bent vandaag jarig is het niet?’
‘Dertien en ja, maar hoe weet u al die dingen en waarom al die vragen? Wie bent u eigenlijk? Waar gaat dit allemaal over?’
De man zuchtte diep en leunde tegen de toonbank, met zijn armen over elkaar.
‘Ze is het inderdaad; de Dertiende na de Negende en ze weet het niet.’ Hij zuchtte nog eens en keek Elize aan. Zijn ogen leken droevig.
‘Wat weet ik niet? Wie bent u toch?’
‘Ik ben bekend als Melchior. Ik ben een Tijdvolger.’
‘Tijdvolger? Wat betekent dat?’
‘Als je niets weet, mag ik je niet alles vertellen. Dat is de taak van de Protectors. Zij moeten het je vertellen. Maar dat mogen ze pas als jij het ze vraagt. Ze mogen zich niet eerder kenbaar maken.’
‘Mag u me wel vertellen wat Protectors zijn?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Zij waken over je, zonder dat je het weet.’
‘Waken? Over mij? Wat een onzin. Ik kan heel goed op mezelf passen.’
‘Het moet.’
‘Waarom?’
‘Om jouw veiligheid te garanderen. Je loopt gevaar. Jij bent de voorspelde Dertiende. Je bent belangrijk.’
Het duizelde Elize. In de paar afgelopen minuten had ze zoveel vreemde dingen gehoord, dat het even duurde voordat ze reageerde.
‘Waarom ben ik zo belangrijk dan?’
‘Zoek de Protectors, zij hebben de antwoorden. Vraag hen naar de Voorspelling. Dan wordt alles duidelijk.’
‘Dat mag ik hopen, want ik vind dit allemaal tamelijk vaag en duister.’
Melchior keek geschrokken op.
‘Nee, dit is niet duister. Dit niet. Spreek niet over duisternis in het daglicht.’
Zijn blik gleed over de hanger.
‘Draag hem verborgen. Het is gevaarlijk hem zo duidelijk te laten zien.’
Op de één of andere manier voelde Elize dat de oude man gelijk had en zij knoopte haar blouse wat hoger dicht, zodat de hanger verborgen was.
‘Heb je zijn macht al gevoeld?’
Elize schrok van deze vraag en beduusd knikte ze.
‘Vertel me er niets over. Het is niet aan mij om te weten hoe de macht zich openbaart.’ Hij draaide zich om en liep naar de deur.
‘Je moet gaan. Het is niet goed als je te lang bij mij blijft. De Dertiende en een Tijdvolger samen, dat voelen ze. Het is te gevaarlijk.’
‘Wie zijn “ze”?’ vroeg Elize.
‘Zoek de Protectors, zij...’
‘Hebben de antwoorden,’ zuchtte Elize. Melchior grijnsde.
‘Spreek hier met niemand over,’ zei hij, terwijl hij de deur voor Elize openhield. Het daglicht stroomde fel het winkeltje in.
Als verdoofd stapte Elize naar buiten.
‘En Elize, het boek van je vader is de sleutel.’
‘Ja, het boek van mijn vader is de sleutel,’ mompelde Elize.
Ineens werd ze helder, alsof ze plotseling wakker werd.
‘Mijn vader? Het boek van mijn vader? Wat weet u over mijn vader?’
Ze draaide zich om maar de deur was dicht. Er hing een bordje achter het glas; GESLOTEN. Ze probeerde de klink, maar de deur gaf niet mee. Hij was op slot. Met haar hand boven haar ogen tuurde ze door het glas. Het was donker en ze zag niets bewegen. Ze hief haar vuist op om te bonzen en wilde de naam van de oude man roepen, maar iets weerhield haar daarvan.
Plotseling voelde zij koude rillingen over haar rug, alsof er ineens een wolk voor de zon was geschoven. Werktuiglijk keek ze omhoog. De hemel was strakblauw. De werveling in de lucht was niemand opgevallen.
Zonder verder nog te stoppen bij etalages stapte Elize door naar huis. Haar hoofd zat vol vragen. Het sieraad, de Dertiende na de Negende, Tijdvolgers en Protectors, gevaar en macht. Wie waren “ze”?
‘Onzin allemaal,’ dacht Elize. ‘Het was gewoon een gekke, oude man. Hoewel...hij wist van alles over mijn verjaardagscadeau. En dat daar iets heel vreemds mee aan de hand is, staat als een paal boven water. Dat zweven in de badkamer was echt, toch?’ Ze begon aan zichzelf te twijfelen. Als ze nou eens niet had gezweefd, maar het zich had verbeeld? Maar hoe kon Melchior dan weten wat er op het kaartje had gestaan? Hij wist ook dat ze vandaag jarig was.
‘En dan die opmerking over mijn vader. Wat weet hij van mijn vader?’
Onzin? Toeval? Ze wist het niet en besloot de gebeurtenissen van zich af te zetten. In ieder geval leek het haar niet verstandig er thuis al over te praten. Jo en Bas zouden zich zorgen maken, als ze het verhaal al serieus namen. Het klonk namelijk nogal ongeloofwaardig en fantastisch.
Een claxon trok haar aandacht. Er kwam een bus langs. De chauffeur stak zijn arm uit het raam en zwaaide naar haar. Ze zag het blonde haar en de rode baard en zwaaide terug.
Bas stond in de voortuin het gras te sproeien. Ozzie zat zich onder een boom te wassen en trok zich niets aan van de spetters. Toen Elize het tuinpad opliep, keek Bas op.
‘Hé, jarig Jetje, je kijkt alsof je je laatste oortje hebt versnoept.’
Met een zucht liet ze haar tas van haar schouder glijden.
‘Ik ben gewoon moe. Ik ben hard aan vakantie toe.’
‘Nog effe volhouden, meid. Nog een week. Ga maar lekker naar binnen. Jo heeft net een pot thee gezet.’
Binnen was het aangenaam koel. Ze haalde de zak amandelbroodjes uit haar tas.
‘Jo, ik ben thuis,’ riep ze, ‘en ik heb wat lekkers gekocht voor na het eten.’
‘Dan hebben we nogal wat te snoepen, zou ik zo zeggen,’ kwam er uit de woonkamer.
Elize sloeg zich op het voorhoofd. ‘Appeltaart!’
‘Met slagroom,’ gniffelde Jo.
Hoofdstuk 3 - VERDWENEN
Het was zaterdagochtend al vroeg warm. Hoewel Elize maar kort had geslapen, stond ze gemakkelijk op. Het had weer een hele tijd geduurd voor zij in slaap was gevallen. De gebeurtenissen van de vorige dag waren nog vreemder dan de avond dat zij de hanger voor het eerst droeg. De woorden van Melchior bleven maar door haar hoofd spoken. Maar één vraag hield haar bovenal bezig; wat wist de oude man van haar vader?
Haar besluit stond vast. Vandaag zou ze terug gaan naar het winkeltje. Ze wilde een antwoord. Ze zou een antwoord eisen! Ze moest Melchior spreken. Gevaar of niet. Ze was niet bang. Waarvoor zou ze bang zijn? Ooit had ze een mooie zin in een boek zien staan; men vreest het meest de angst die men vreest. Zoiets was het in ieder geval.
‘En ik heb niets te vrezen,’ dacht ze.
Ze hees zich in een spijkerbroek en trok een wit T-shirt over haar hoofd. De ketting had ze de vorige avond om haar hals gehouden. Dat had haar het meest logisch geleken en het gaf een geruststellend gevoel. In de spiegel controleerde ze of er niets van te zien was. Alleen de ketting om haar hals en een bobbeltje in haar shirt op de plaats waar de hanger zat. Hoe onwaarschijnlijk de woorden van Melchior ook leken; deze maatregel kostte geen moeite. Het was ook wel verstandig om niet zo de aandacht te trekken. Want hoewel Elize erg snel was, ze was klein voor haar leeftijd en zeker niet sterk. Als iemand haar wilde beroven, had ze geen kans.
Het was stil in huis. Iedereen sliep uit op zaterdag. Zelfs Jo, die op de doordeweekse dagen altijd als eerste in de keuken was, om voor iedereen het ontbijt en de lunchpakketjes klaar te maken. Snel smeerde Elize een paar boterhammen en krabbelde een briefje; ik ben weg, Elize.
Het kwam wel vaker voor dat Elize op zaterdagochtend vroeg opstond, om te wandelen in het park vlakbij, of om te winkelen met Suzan. Ze zouden het niet vreemd vinden als ze het briefje vonden. Bovendien was ze te bereiken op haar mobiele telefoon.
‘Oh ja, mijn mobieltje,’ dacht Elize en ze liep naar de woonkamer. In de grote buffetkast had ieder zijn eigen lade. Ze haalde haar i-Phone eruit. Het was niet het allernieuwste model, maar hij deed alles wat ze wilde.
‘Ik heb mijn verjaardagspost nog niet opengemaakt,’ dacht ze, toen ze de twee enveloppen zag liggen. ‘Dat doe ik vanmiddag wel, nu eerst naar de Nieuwe Buytenweg.’
Ze propte haar portemonnee, agenda en telefoon in haar schoudertas en trok zachtjes de deur achter zich dicht.
‘Het heeft geen nut om op zaterdagochtend voor zo’n klein stukje op de bus te wachten, ik ga lopen. Het is lekker weer en de winkels zijn toch nog niet open.’
Onderweg kwam zij een jongen tegen, die zij herkende van school. Het was een tamelijk verlegen jongen uit een van de andere brugklassen. Hij bezorgde de ochtendkrant en zijn fietstassen waren al bijna leeg.
‘Hoi Harry,’ groette Elize. Harry keek verschrikt op en kreeg een kleur.
‘Eh, hoi,’ stotterde hij.
‘Ik wist niet dat jij hier een krantenwijk had,’ zei Elize, om het ijs te breken. ‘Maar ja, wij hebben ook geen krant.’
Harry grinnikte zenuwachtig en keek naar de half opgevouwen krant in zijn hand. “erieuze ongelukk” las Elize in een van de koppen op het voorblad.
‘Je bent al haast klaar, zie ik.’
‘Ja, nog zeventien. Dan heb ik mijn zakgeld weer verdiend. Ik doe alleen de zaterdagkrant.’
‘Die zijn een stuk dikker dan de rest, hè?’ vroeg Elize om het gesprek op gang te houden.
‘Dat wel,’ antwoordde Harry, ‘maar doordeweeks is te vroeg. Dat vinden mijn ouders niet goed. Dan kom ik moe op school.’
‘Ik geef volgende week zaterdag een feest. Heb je zin om te komen?’ vroeg Elize. Het was eruit voor ze er erg in had. Harry kleurde opnieuw, tot diep in zijn nek.
‘Wie? Ik? Eh...gôh. Ja, leuk.’
‘Mooi, dat is geregeld. Ik geef je op school wel een briefje met mijn adres en de tijd. Tot maandag.’
‘Tot, tot maandag,’ bracht Harry er moeizaam uit.
Elize liep glimlachend verder. In gedachte hoorde ze Suzan al; ‘Heb je hém ook uitgenodigd? Die nerd is altijd op zichzelf. Hij bemoeit zich met niemand en heeft helemaal geen vrienden. Ik snap niet wat je bezielt.’ Dat zou echt een Suzan-reactie zijn. Dat Harry geen vrienden heeft omdat niemand zich met hem bemoeit of zich wat van hem aantrekt, zou niet in haar zijn opgekomen. Het was Elize ook al opgevallen, dat Harry al het hele schooljaar door iedereen werd gemeden, toch had ze hem niet uitgenodigd uit medelijden. Het was een impuls, maar ze voelde dat het moest. Waarom het moest, kon ze niet verklaren.
Op de hoek van een straat was een groenteman bezig met kratten groente en fruit in een stellage voor zijn winkel te stapelen. De man droeg een zwarte pet en sabbelde op een stompje sigaar. Het was een van de weinige echte groentewinkels die er nog in de stad waren.
‘Vroeger,’ had Jo eens verteld, ‘toen ik net zo oud was als jij, waren er nog niet van die grote supermarkten en winkelketens als nu. Toen zag je dat overal; een groentewinkel, een bakker, een kaasboer. Maar tegenwoordig koop je al je levensmiddelen in één winkel. Pakhuizen zijn het.’
Jo kon zo lekker mopperen. Elize sloeg een hoek om en kwam op de Nieuwe Buytenweg. De meeste winkels waren nu open.
‘Maar Jo heeft wel gelijk. Het zijn grote supermarkten of winkels van een landelijke keten. Overal dezelfde grote muziekzaken en schoenenwinkels. Alle winkelcentra zien er eigenlijk hetzelfde uit. Zoiets als die “1001 Wonderlijke Waren” van Melchior zie je haast niet meer.’
Terwijl ze zo haar gedachten liet gaan, naderde Elize de grote drogisterij en winkel in huishoudelijke artikelen, waartussen Melchior’s winkel geklemd stond. Ze was er al een eind voorbij toen ze in de gaten kreeg dat ze te ver was gelopen. Ze draaide zich om en liep terug. Even later zag ze de drogisterij en winkel in huishoudelijke artikelen. Ze bleef staan en krabde zich op het hoofd. De winkels links en rechts klopten, maar waar het smalle, oude pand hoorde te staan, stond een knots van een Speelgoedpaleis.
‘Ik heb me toch niet vergist,’ dacht Elize en ze keek de straat links en rechts in. ‘Nee, schuin aan de overkant zit de banketbakker waar ik gisteren de amandelbroodjes en de gevulde koek heb gekocht.’
Elize staarde voor zich uit naar de etalage van het Speelgoedpaleis. Er was juist een jongeman bezig met het plaatsen van een grote reclamepop voor een nieuw computerspel. Het was een grote, barbaars uitziende krijger met een bloot bovenlijf en een gigantisch slagzwaard in zijn handen.
Elize haalde diep adem en stapte naar de jongeman.
‘Mijnheer, mag ik u wat vragen?’
‘Zolang het niet de inhoud van mijn portemonnee is,’ antwoordde hij lachend, ‘en nee, deze pop is niet te koop.’
‘Ik zou dat monster nog niet voor niks willen hebben,’ dacht Elize, maar daarover zweeg ze wijselijk.
‘Hier zat toch ‘n rommelwinkeltje? “1001 Wonderlijke Waren” heette het.’
De jongeman krabde zich achter een oor en dacht diep na.
‘Voordat wij hier kwamen, zat er volgens mij een slijterij in dit pand. Van een rommelwinkeltje weet ik niets. Zal ik het eens vragen aan mijn chef?’
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Wij zitten hier al ruim twaalf jaar, dus....’
Dit moest Elize even verwerken. Ze bedankte de jongeman, die weer verder ging met andere werkzaamheden.
Terwijl Elize zich omdraaide om terug naar huis te lopen, voelde ze ineens een stekende pijn boven op haar hoofd en hoorde ze een metalig geluid van een voorwerp wat op straat rolde.
‘Au,’ bromde ze en ze bukte zich om te kijken wat de oorzaak van die pijn was geweest. Aan haar voeten lag een piepklein metalen kokertje met een schroefdop, zoals sommige katten wel eens aan een halsband dragen.
Elize raapte het kokertje op en schroefde de dop los. Er zat een opgerold briefje in. Ze ontrolde het briefje en verwachtte eigenlijk de naam van een kat en een adres te lezen. In plaats daarvan zag ze, in keurige letters geschreven staan: “Niet alles was wat het leek, zoals zojuist duidelijk bleek. Zoek de Protectors. MdTV.”
Snel keek Elize om zich heen en naar boven, maar ze kon niet ontdekken waar het kokertje met de boodschap vandaan moest zijn gekomen. Ze las de woorden nog een aantal keer.
‘Melchior de Tijdvolger,’ mompelde ze en net als de dag daarvoor kroop er een ijzige kou langs haar rug.
‘Ik moet hier weg,’ dacht ze, ‘er is hier iets helemaal niet pluis.’
Ze liep snel terug naar huis. Onderweg dacht ze na over de vragen die ze had willen stellen aan Melchior. Hij was, voor zover ze zich kon herinneren, de eerste die iets over haar vader had gezegd. Niet dat ze er iets aan had, maar door die paar woorden realiseerde ze zich, dat ze inderdaad ook een vader moest hebben. Of in ieder geval gehad moest hebben. Zou ze het Jo kunnen vragen? In de verte loeide een sirene.
Toen Elize de tuin inliep, kwam Ozzie uit de struiken gestapt. Hij draaide spinnend rond haar benen. Ze bukte zich om hem tussen zijn oortjes te krabben. De kat genoot er zichtbaar van.
‘Wat een probleemloos leventje moet jij hebben. Volgens mij is jouw grootste zorg het ontwijken van auto’s.’ Ozzie reageerde met een instemmende miauw en besloot een zonnig plekje te zoeken aan de voet van een boom. Elize keek hem na en zocht haar sleutels. Voordat ze die gevonden had, ging de deur al open. Jo had haar aan zien komen.
‘Je bent al weer vlot terug. Het is nog geen half tien. De rest is net wakker, behalve David. Die ging zwemmen om negen uur.’
Elize volgde haar naar de tuin, waar Jo twee kopjes thee inschonk en liet zich in een stoel ploffen. Nu ze alleen met Jo was, zou ze haar brandende vraag kunnen stellen. Als straks de andere kinderen of Bas beneden zouden zijn, zou ze het niet durven. Het was nu of nooit. Ze moest het weten. Wie was haar vader en, nog belangrijker, wáár was haar vader?
‘Jo,’ begon ze aarzelend, maar ze wist niet goed hoe ze verder moest.
‘Ja?’ vroeg Jo, na een pauze die haar te lang duurde.
Elize had zich eigenlijk goed willen voorbereiden op de vraag die ze wilde stellen. Het was niet haar bedoeling iemand in verlegenheid te brengen. In al die jaren had ze weinig aan haar moeder gedacht. Ze wist dat die net na haar geboorte was overleden en Jo was de moeder die ze zich al vanaf haar jeugd kon herinneren. Zij was er altijd en was er altijd geweest. Aan een vader had ze helemaal nooit gedacht. Bas was er toch?
‘Er zit je iets dwars, is het niet?’
‘Nee, dat niet. Laat maar. Het is eigenlijk een stomme vraag.’
‘Stomme vragen bestaan niet, alleen stomme antwoorden. Probeer het eens. Niet geschoten is altijd mis en misschien kan ik je helpen.’
Elize grabbelde al haar moed bij elkaar. Jo keek haar vragend aan.
‘Wat weet jij van mijn vader? Mijn echte vader, bedoel ik.’ Het was eruit.
Jo nam een slokje thee en keek Elize ontspannen aan.
‘Tja, je vader,’ herhaalde ze. ‘Eigenlijk weet ik alleen maar, dat hij een dag na jouw geboorte is verdwenen.’ Ze roerde volkomen nutteloos in haar kopje. Alle suiker was allang opgelost. Ze zag dat Elize teleurgesteld keek.
‘Is het belangrijk voor je om iets over hem te weten, meisje?’ vroeg ze met een stem vol begrip. Elize knikte.
‘Dan zal ik er na het weekend voor je achteraan gaan. Er zijn genoeg archieven waar ik bij kan.’
Elize sprong op en omhelsde Jo. ‘Je bent de liefste,’ zei ze en opgewekt belde ze Suzan. Ze had ineens zin om iets met haar vriendin te ondernemen.
Al met al was het meegevallen. Jo vond het helemaal niet vreemd dat ze iets over haar vader wilde weten.
​
​
Hoofdstuk 4 - NIEUWS
Voor Elize ging de maandag tergend langzaam voorbij. Al direct vanaf het eerste uur kon ze haar aandacht absoluut niet bij de les houden. Tussen de geraniums in de vensterbank door staarde ze naar het schoolplein. Onder het afdak aan de lange zijde van het plein stonden de fietsen keurig op een rij. Een troep meeuwen dook krijsend neer op een van de afvalbakken, waarin regelmatig hele of halve lunchpakketten verdwenen. Elize’s gedachten gingen terug naar een ochtend in de afgelopen winter. De biologiedocente was even naar het practicumlokaal om een kar met microscopen te halen, toen Dirk-Jan op het idee kwam om de meeuwen vanuit het raam te voeren. Ze maakten er samen een sport van om stukken brood zover mogelijk uit het raam te gooien, zodat de meeuwen die in een duikvlucht uit de lucht grepen. Een schreeuw van de conrector maakte een einde aan hun spel en ze moesten de rest van de week na schooltijd het plein aanvegen.
‘Jongedame, het is nog geen vakantie.’ Elize schrok op uit haar dagdroom.
Tijdens een tussenuur, wiskunde viel uit, besloot Elize naar de mediatheek te gaan. Daar kon ze rustig lezen in het nieuwe boek wat ze zaterdagmiddag had gekocht. Ze was net aan het derde hoofdstuk begonnen, toen ze achter zich een bescheiden kuchje hoorde. Verbaasd keek ze om. Daar stond Harry verlegen met een pen te spelen. ‘Het feest!’ flitste door haar hoofd.
‘Hoi, mag ik hier komen zitten?’ Met een uitnodigend gebaar schoof Elize een stoel bij. Harry nam plaats en haalde een boek en een multomap uit zijn tas. Hij begon bijna direct ijverig aantekeningen te maken.
‘Heb jij ook een tussenuur?’ vroeg Elize.
‘Ja, eh, nee eigenlijk. Mijn klas heeft nu gym en, eh, ik doe niet mee.’
Om Elize’s vragende blik te ontwijken, dook Harry direct weer in zijn boek.
‘Waarom doe je niet mee dan?’ vroeg Elize, die daarmee Harry’s afleidingsmanoeuvre omzeilde.
‘Zwak hart,’ mompelde de jongen, haast onverstaanbaar.
‘Oh,’ antwoordde zij bij gebrek aan een betere reactie. Harry bleef zwijgend doorschrijven. Elize schreef snel haar adres op een papiertje en schoof het hem toe. Verbaasd bekeek hij het briefje.
‘Zes uur, zaterdagavond. Je kunt gewoon om het huis lopen. Het is in de achtertuin. Geen speciale kleding vereist. Je komt toch wel?’
Harry gaf een kort knikje. ‘Moet ik nog iets meenemen?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Alleen een goed humeur.’ De bel riep hen naar de volgende les.
Na het laatste uur haastte Elize zich direct naar de bushalte. Ze hoopte vurig dat Jo informatie over haar vader had kunnen vinden.
Ze verbaasde zich over de gespannen, onderzoekende blik van de blonde chauffeur. Toch groette ze hem opgewekt. Thuis liep ze David haast omver in de gang. Ze mompelde een verontschuldiging.
‘Wat heb jij een haast om binnen te komen. Wordt je achterna gezeten?’
Elize nam niet de moeite te antwoorden. ‘Is Jo thuis?’
‘Nog niet. Ze is een boodschap doen, hoorde ik van Bas.’
‘Heeft ze nog wat gezegd?’
‘Tot vanmiddag, veronderstel ik,’ antwoordde David en hij kloste schouderophalend de trap op. Zijn vakantie was al een paar weken geleden begonnen. Hij hoefde alleen donderdagavond nog naar school voor de diploma-uitreiking.
Het was nog steeds erg warm en Elize voelde zich plakkerig. Nadat zij haar schoolspullen had opgeruimd, zocht ze een stel schone kleren uit haar kledingkast.
‘Het is warm genoeg voor dat zwarte rokje en mijn roze hemd,’ besloot ze en met het schone stel stapte ze de badkamer in. De vuile kleren propte ze in de wasmand en met alleen de ketting om haar hals keek ze twijfelend in de spiegel. Onbewust verwachtte ze weer het felle licht te zien, om daarna in een bol van licht op te stijgen. Er gebeurde niets. Het wilde haar niet te binnen schieten, wat de woorden waren, die ze op die bewuste avond had gemompeld, maar instinctief besefte ze dat die woorden iets te maken hadden met de vreemde gebeurtenis.
‘Zou het kwaad kunnen om hem onder de douche om te houden? Of
zal ik hem maar even afdoen?’ Haar vingers openden het slotje in haar nek. Nu voelde ze weer het gewicht van de hanger. Een koude rilling bezorgde haar kippenvel. Snel sloot ze de ketting. Haar huid trok weer strak en gewichtloos en warm hing de hanger tegen haar huid. Verbaasd bekeek zij de drie prachtige zilveren bladeren en de fel glinsterende ronde steen.
‘Dit is bizar,’ dacht Elize en ze opende ze het slotje voor de tweede keer. Opnieuw voelde ze een koude rilling en weer de gewichtloze warmte nadat zij de ketting sloot. Draag dit sieraad altijd... Ze stapte onder de verkwikkende douche en waste haar lange haar.
Toen zij zich net had aangekleed en haar haar in een dikke vlecht bond, hoorde ze de buitendeur dichtslaan. Aan de sloffende stap herkende ze wie er binnen was gekomen. Haast over haar eigen voeten struikelend rende ze de trap af. In de gang stoof ze David voorbij.
‘Word jij nou nooit moe van jezelf? riep hij haar na. Ze draaide zich om en stak haar tong naar hem uit.
In de keuken zette Jo juist wat flessen frisdrank in de koelkast.
‘En?’ bracht Elize er gehaast uit. Ze kon haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Jo keek haar met een veelbetekenende glimlach aan. Ze knikte traag.
‘Nou?’
‘Vanavond, na het eten,’ antwoordde Jo. Elize wist dat het geen zin had aan te dringen. Ze moest nog een paar uur geduld hebben, maar aan de blik van Jo had ze al kunnen opmaken dat de vrouw in ieder geval iets te weten was gekomen. Zou ze dan eindelijk horen wie en waar haar vader was? De laatste paar dagen was die wetenschap ineens heel belangrijk voor haar geworden. Het boek van je vader is de sleutel, had de oude Melchior gezegd.
Tom, Gerda en Dennis aten volop kwebbelend hun bord leeg, af toe door de geduldige Bas terechtgewezen. Na het eten ruimde Jo af, Bas zocht zijn stoel op en stopte een pijp en de drie kleintjes verdwenen joelend in de tuin. Samen met David bleef Elize aan de eettafel achter. In gedachten veegde ze wat kruimels bij elkaar. David trommelde met zijn duim een ritme op het tafelblad. Elize voelde zijn onderzoekende blik op haar. Ze hief haar hoofd en keek hem in het gezicht. Een vriendelijk gezicht. Niet opvallend maar gewoon.
‘Wat zit jou dwars?’ vroeg hij zonder enige inleiding.
‘Waarom zou mij iets dwarszitten?’
‘Kom nou, je bent zo’n beetje mijn kleine zusje. Denk je echt dat het mij niet opvalt als je anders doet dan anders? Ik wil niet beweren dat je een open boek voor me bent, maar ik denk dat ik je toch wel een beetje ken, na tien jaar.’
Zo had Elize eigenlijk nog nooit over haar huisgenoten gedacht. Met een schok besefte zij, dat zij zevenen al jaren samenwoonden en –leefden als een gewoon gezin. Behalve Tom en Gerda, waren ze geen bloedverwanten, maar de relatie die de kinderen met elkaar hadden, kwam het dichtst bij die van broers en zussen.
‘Het lijkt wel of je de laatste paar dagen veranderd bent. De ene keer ben je heel stil en teruggetrokken en dan weer heel druk.’
‘Ik ben altijd druk.’
‘Anders druk, nu ben je haast zenuwachtig druk.’
‘Jij moet volgend jaar psychologie gaan studeren in plaats van Engels,’ reageerde Elize bijna hatelijk.
David was even uit het veld geslagen en keek beteuterd.
‘Sorry hoor, ik zal erover ophouden.’ Hij stond op en schoof zijn stoel aan. ‘Maar als je er over wilt praten dan kom je maar.’ Hij zette de televisie aan en liet zich in de bank zakken, met zijn voeten op tafel.
Elize pakte het tafelkleed op en klopte het in de tuin uit. Ze had spijt van haar onvriendelijke reactie. David bedoelde het goed. Misschien zou ze hem in vertrouwen kunnen nemen. Snel ruimde ze de vaatwasser in, het was deze week haar taak, en zette een potje koffie. Ze schonk vier kopjes vol, bracht er twee naar de woonkamer, voor Bas en David, en zette er twee in de tuin, voor Jo en voor zichzelf. De rest goot zij in een thermoskan, die zij meenam naar de tuin. Onder het toeziend oog van Jo waren de kleintjes achter in de tuin bezig met het verschonen van de konijnenhokken. De drie beesten liepen in hun buitenren en knaagden aan het verse gras. Jo liet de kinderen begaan en kwam bij Elize zitten. Ze pakte haar kopje koffie met twee handen op en blies erin. Elize wachtte af. Ze wist dat Jo zich niet liet opjagen. ‘Slecht voor je hart,’ zei ze altijd. Maar waarom wachtte ze zolang? Elize kuchte om de aandacht te trekken. Jo keek over de rand van haar kopje heen en knipoogde. Met haar handen op de zitting van de stoel wipte Elize op en neer. Ze zou het willen uitschreeuwen! Vertel! Maar dat zou nutteloos zijn.
Met een dramatisch gebaar zette Jo haar kopje neer en vouwde haar handen.
‘Ja, je vader,’ begon ze.
‘Heb je hem gevonden? Weet je wie hij is? Waar woont hij?’ De spanning kwam eruit in een stroom van vragen.
‘Ho, ho, laat me bij het begin beginnen. Het is een heel verhaal en ik wil niets overslaan of vergeten.’ Elize keek haar verwachtingsvol aan en nam zich voor niet te onderbreken.
‘Je ouders waren vrij jong, maar, zoals ik te weten ben gekomen, al een aantal jaren bij elkaar. Ik zeg bewust “bij elkaar” want ze waren niet getrouwd. Op de ochtend van jouw geboortedag kwamen zij naar het ziekenhuis. Je vader was in paniek en schreeuwde de hele boel bij elkaar. Wat er precies aan de hand was, weet ik niet, maar het scheen niet goed te gaan met je moeder. Ze werd direct naar de verloskamer gebracht en aan verschillende medische apparaten gekoppeld. Je vader mocht erbij blijven en was getuige van een uren lange strijd die daar geleverd werd, om zowel je moeder als jou in leven te houden. Om iets over enen in de middag werd je geboren.’ Jo nam een slok afgekoelde koffie.
‘En was mijn moeder dood,’ maakte Elize de zin af.
‘Nee, beslist niet,’ antwoordde Jo vrij heftig. ‘Ze had het gered. De arts en zijn staf hadden goed werk geleverd. Ze was zwak maar buiten levensgevaar. Iedereen haalde opgelucht adem. Jij werd meegenomen om gewogen en gemeten te worden. Je vader ging mee met de verpleegster. Hij wilde niet van je zijde wijken. Je werd gewogen en in een dekentje gewikkeld. Het schijnt dat hij daarmee hielp. De rest van het medische personeel was zich gaan opfrissen of had weer andere taken. Je moeder kan niet meer dan twee minuten alleen geweest zijn.’ Jo pauzeerde even om een nieuw kopje koffie uit de thermoskan te schenken. Elize sloeg een tweede kopje af. Zwijgend wachtte ze tot Jo haar verhaal zou hervatten.
‘Toen even later de verpleegster en je vader, met jou in zijn armen, terugkwamen, was ze overleden. Hij werd haast gek van verdriet en was ontroostbaar. De hele nacht heeft hij naast je moeder gezeten, met een hand van haar in zijn hand, telkens door haar haar strelend. Door zijn tranen heen hoorde de verpleging hem woorden mompelen in een taal die niemand verstond. Tegen de ochtend kon men hem ervan overtuigen dat hij beter naar huis kon gaan om te rusten. Dat heeft hij gedaan. De andere dag is hij nog gezien, hij heeft heel lang door de ruit naar jou staan kijken. Daarna heeft hij een envelop achtergelaten met een kort bericht en heeft men hem niet meer gezien.’
‘Wat was dat voor een bericht,’ vroeg Elize bijna fluisterend. Ze was diep onder de indruk van het verhaal wat Jo haar vertelde.
‘Het was een kort briefje. Hij schreef hoe je genoemd moest worden; Elisabeth de Korendrever. roepnaam; Elize. Uit de papieren die ze bij zich droeg, bleek dat je moeder ook zo heette. Je hebt haar naam. Je vader had zich voorgesteld als Eric Owen, maar niemand heeft kunnen controleren of dat zijn echte naam was. Zij woonden in een pension en daar werden geen vragen gesteld.’
Elize zuchtte. Haar onbekende vader had nu in ieder geval een naam.
‘Hoe ben je dit allemaal te weten gekomen?’ vroeg ze.
‘Je weet dat je de eerste jaren in een speciale opvang hebt doorgebracht.’ Jo gebruikte niet graag de woorden kindertehuis of weeshuis. Elize knikte.
‘Die opvang hoort bij een stichting. Wij vallen daar ook onder.’ Elize slikte, want hoewel niemand van hen het zo voelde, de kinderen opvoeden en een warm thuis bieden was voor Bas en Jo werk. Zij kregen een salaris voor wat ze deden. Ze had het al lang geweten. Maar omdat dit een “probleemloze groep” was, had Bas ook andere werkzaamheden. Hij gaf een aantal uren per week pedagogieles op een lerarenopleiding. Daardoor leek de hele situatie nog meer op een “normaal” gezin.
‘Ik heb op kantoor je dossier nog eens goed doorgelezen en heb wat rondgevraagd bij degenen die er dertien jaar geleden ook al werkten. Zo kom ik bij het laatste deel van het hele verhaal.’
De kleintjes waren intussen klaar met het konijnenhok en werden door Bas naar de badkamer gedirigeerd.
‘Was dat nog niet alles dan?’ vroeg Elize.
‘Nee, het gaat nog verder. Toen je ongeveer een jaar oud was, ontvingen ze op kantoor een brief.’ Jo keek op. David kwam de tuin ingeslenterd.
‘Zou je ons even alleen willen laten, jongen, we zijn in....’
‘Nee, nee, het is geen probleem,’ viel Elize haar in de rede. ‘Ik vind het niet erg als hij erbij is.’ David ging bij hen aan tafel zitten en schonk zichzelf nog een kop koffie in.
‘Goed,’ hervatte Jo haar verhaal, ‘je was ongeveer een jaar oud toen die brief kwam. Hij was van je vader.’ Zowel Elize als David zetten grote ogen op.
‘Die eerste brief was verstuurd vanuit Zwitserland.’
‘Eerste brief? Waren er nog meer dan?’ vroeg Elize opgewonden.
‘Ja, wacht maar. Eerst die eerste brief. Hij schreef dat hij “om bepaalde redenen” niet voor je kon zorgen, maar dat hij zich niet wilde onttrekken aan de verantwoording als vader en wilde bijdragen in je opvoeding. Verder verzocht hij om jou niets te laten weten van wat hij schreef. Kort daarop werd er een fiks bedrag overgemaakt op de rekening van de stichting. Verder niets, zelfs geen adres. Er volgden meer van dit soort korte brieven. Hij schreef dat hij het goed maakte, of alleen maar dat hij geld zou blijven sturen. Dat geld kwam ook heel regelmatig, via een bank in Zwitserland. De brieven kwamen niet regelmatig, soms elke twee of drie maanden, soms meer dan een half jaar niets. En steeds ergens anders vandaan; Liechtenstein, Oostenrijk, Griekenland, Italië, Mallorca, Spanje, Engeland, Schotland. Hij is heel Europa doorgereisd. Waarom hij dat deed is ons nooit duidelijk geworden. De laatste brief kwam ruim twee jaar geleden, vanuit Ierland. Daarna is er niets meer van hem vernomen. Wel wordt er nog steeds regelmatig geld overgemaakt. Op kantoor besloten ze om Bas en mij niets over de brieven te vertellen. De informatie was voor ons niet belangrijk genoeg. Het zou niets uitmaken. Alleen omdat ik er zo op gebrand was iets over je vader te weten te komen, kreeg ik dat deel van je dossier ook te zien. Alle brieven zijn bewaard. Dat is alles wat ik heb uitgeplozen.’
Nadat Jo naar boven was gegaan om de drie jongsten in te stoppen, bleven David en Elize samen in de tuin achter, ieder in gedachten verzonken. Na een tijdje onderbrak David hun stilzwijgen.
‘Dat was nogal een verhaal over je vader.’
‘En dan heb jij het begin nog niet eens gehoord.’
Elize vertelde hem alles vanaf het begin, zoals ze het van Jo te horen had gekregen. Samen spraken ze er nog een tijdje over na, totdat de temperatuur zakte en de muggen hen hadden gevonden. Kort daarna ging Elize naar bed. Ondanks al het nieuws wat ze over zichzelf en haar ouders te weten was gekomen, viel ze, voor het eerst sinds vier nachten snel in slaap.