Anders, nou en...
De neiging om iets absoluut anders te doen dan iedereen om me heen, zat er al vroeg in.
Ik grabbelde op mijn eerste verjaardag niet in de slagroom van de taart, maar veegde netjes mijn vingers schoon. Mijn vriendjes op de lagere school gingen voetballen, ik ging op judo. Op de Middelbare school kenden we twee groepen: soul en blues. Dat uitte zich met name in de kleding. Ik droeg, van beneden naar boven, suede schoenen met hoge hakken en bolle neuzen, een kanariegele broek, een paars T-shirt met bleekwatervlekken en een afghaanse jas. Ik droeg mijn schoolboeken afwisselend in een KLM-koffertje of een legergroene pukkel met me mee. Volgens leeftijdgenoten kon dat niet, want mijn schoenen, koffertje en mijn broek waren ‘soul’ en het T-shirt, de jas waren en de legerpukkel ‘blues’.
Ik reageerde met een “Nou en. Het zit lekker.” Ik ging ook basgitaar spelen, terwijl iedereen gitaar speelde. Nou en?
Langzaam maar zeker verschenen er computers om me heen: ik zag de ORIC, Commodore 64, Oric II, MSX II, lompe DOS-bakken en de Atari ST.
Waarom ik ook niet zo’n ding kocht?
Waarom dan?
Om te typen.
Ik heb een goede elektrisch typemachine.
Voor grafisch werk.
Ik gebruik oost-indische inkt, wrijfletters en plakrasters.
Het was zo makkelijk.
Nou en?
Spelletjes?
Heb ik dozen vol van.
Ik wist elk argument te ontkrachten en mijn omgeving gaf het op. Op mijn werk deed Windows zijn intrede.
In het voorjaar had ik een haastklus. Een advertentie die een dag later bij de krant moest zijn.
Ik riep de hulp in van Eric met zijn Atari (toen nog wel). Met mijn ontwerp op een kladje snelde ik naar hem toe.
”Jij kunt toch alles met dat ding?”
Nou ja, alles.
Maar binnen een minuut of twintig rolde mijn advertentie uit zijn printer. De rest van de avond liet hij me de grafische mogelijkheden van het apparaat zien. Ik was verkocht.
Heb nog even een klein jaartje doorgetobd met mijn tekenpen en wrijfletters en had toen ergens rond 1991 een Atari op mijn werkkamer staan. Ik zal u de reacties van mijn collega’s besparen (“Dat is toch een spelletjescomputer?”’ “Maar 2MB?”), maar het feit dat ik thuis een harde schijf had staan van 30 MB (!) maakte dermate veel indruk, dat het hoongelach snel wegebde. Ik heb tot maart 2000 op dat apparaat gewerkt en nog steeds kreeg ik dingen voor elkaar die mijn collega’s met Windows en Intel niet lukten.
Na de Atari sierde een dikke G4 mijn werkplek. Ik kreeg weer dezelfde reacties als negen jaar daarvoor. Het was echter niet meer de grootte van de harde schijf waarmee geschermd werd, maar de kloksnelheid van het apparaat. En toen bleek dat de G4 met Altivec sneller presteerde dan een vergelijkbare Windows machine (is die er eigenlijk?), werden er wel weer andere argumenten bedacht tegen de aanschaf van een Mac. De software is niet overal verkrijgbaar, hij is duur, hij is alleen geschikt voor grafisch werk, enzovoorts. Ik had geen zin meer om alle argumenten in mijn omgeving te ontkrachten. Het waren allemaal argumenten om géén Mac te kopen. Maar niemand heeft mij een doorslaggevend argument kunnen geven, waarom ik wèl een Windows PC zou moeten kopen.
De G4 hield het ruim elf jaar vol. De enige reden dat ik in 2011 een nieuwe i-Mac en een MacBook Pro aanschafte was gelegen in het feit dat de G4 problemen kreeg met bepaalde internetsites. Hij staat nog boven in mijn werkkamer en ik gebruik hem nog met een zekere regelmaat voor tekstverwerking en zelfs Photoshoppen lukt nog aardig. Niet zo vlot als op de i-Mac of de MacBook, maar we zijn inmiddels verwend.
De meeste mensen om mij heen hebben een PC staan. Ik een Mac! Nou en?
Is het u trouwens wel eens opgevallen, dat niet-Mac bezitters het altijd over Apple of Apple Macintosh hebben?