Existentialisme
Dinsdag 23 mei 20017 (36)
Vraag1: Waartoe zijn wij op aarde? Antwoord: Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.
Ik weet ook wel dat deze regels uit de Katechismus al in 1964 zijn afgeschaft, maar ik heb ze in mijn jeugd zo vaak gehoord van ouders en grootouders, dat ik ze ook nog steeds ken. Niet dat mijn ouders en grootouders er iets mee hadden, maar zij moesten deze regels uit hun hoofd leren. Zoals ik an, auf, hinter, in, neben, unter vor, zwischen en aus, außer, bei, mit, zeit, nach, von, zu en je, tu, il/elle, nous, vous, ils/elles en nog veel meer rijtjes uit mijn hoofd moest leren. Ik heb het niet eens over de tafels en Rotterdam/Schiedam/Vlaardingen/ Maassluis/ Hoekie om.....
Maar het antwoord op bovenstaande vraag: Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.
Wat moet ik daar nou mee? Ik geloof niet in een God; áls er al een opperwezen is, is dat een Godin. Uit de vrouw komt al het leven voort.
Maar dan nog. Hiernamaals. Lekker vaag. In het hiernamaals gelukkig te zijn.
Als ik het antwoord nou even ontdoe van alle voor mij niet ter zake doende franje, dan houd ik over: Waartoe zijn wij op aarde? Wij zijn op aarde om gelukkig te zijn.
Als je even de moeite neemt om op mijn Facebookpagina terug te scrollen naar 15 januari, dan kun je een hele verhandeling lezen over ‘geluk’ en ‘gelukkig’.
Voor degenen die daar helemaal geen zin in hebben, zal ik het belangrijkste stuk citeren:
“Gelukkig is een gemoedstoestand en heeft een oorzaak. Een oorzaak ligt buiten onszelf. De omschrijvingen uit het woordenboek dekken de lading van het begrip ‘gelukkig’ nog niet bijna. Tevreden zijn is heel iets anders dan gelukkig zijn. Genietend? Ik kan genietend naar Judas Priest luisteren. Ben ik dan gelukkig? Nou, nee. Dan ervaar ik een zekere mate van tevredenheid. Zoals in de zin: “Gelukkig dat het vandaag droog is.”
Wat is dan gelukkig zijn? Gelukkig zijn is een relatief begrip. Het kan inderdaad inhouden dat iemand (het gevoel van) gelukkig zijn ervaart als hij of zij een parkeerplaats vlakbij de winkels heeft. Ikzelf word daar niet warm of koud van. Ik word namelijk ook niet ongelukkig als ik een stuk moet lopen naar die parkeerplaats. Integendeel; de laatste keer dat ik een stuk moest lopen van en naar een parkeerplaats ervoer ik een gevoel van intens gelukkig zijn, want ik was in het gezelschap van Lieve Vriendin en dus de weg naar de parkeergarage kon mij niet lang genoeg duren.
En dan zijn we weer terug bij de oorzaak. Een oorzaak ligt buiten onszelf. In mijn geval bij een ander persoon. Zij wakkert bij mij het gelukkig zijn aan.
Gelukkig zijn als een gemoedstoestand. Een gevoel. Niet uit te leggen. Niet proberen ook.
Geluk en gelukkig zijn zijn relatieve begrippen. Denkend aan Lieve Vriendin word ik gelukkig, nee, bén ik gelukkig.”
Kan iemand mij vertellen wat ik met die eerste regels uit de Katechismus van vóór 1964 aan moet? Ik zou het in ieder geval niet weten. Ik doe mijn best om in het nu gelukkig te zijn. Wat er na het nu gebeurt, is voor iedereen een vraag. Het antwoord interesseert mij eigenlijk ook niet. Ik doe in het nu mijn best om anderen een zekere mate van ‘gelukkig zijn’ te verschaffen en hoop het op die manier zélf ook te worden.
Ik wil het begin van dit stukje dan ook veranderen in:
Vraag 1: Waartoe zijn wij op aarde? Antwoord: Wij zijn op aarde om anderen gelukkig te maken en daardoor zelf gelukkig te worden.